Boudewijn Büch. “Niets dan een sage is zijn zacht bestaan”

“Ik lijk wel de 19e eeuw,” verzuchtte Boudewijn Büch op 14 september 1978 in zijn dagboek. Een paar dagen eerder was hij failliet verklaard. Hij identificeerde zich volkomen met de rusteloze verzamelaar die eindelijk ten onder is gegaan aan zijn pathologische hartstocht. Een pedofiele collectioneur die zijn intens tragische jeugd en het verlies van zijn oogappel – zijn zoon Boudewijntje die hem op zevenjarige leeftijd ontvallen is – heeft gesublimeerd in het aanleggen van een privé-bibliotheek, aangevuld met de parafernalia van zijn helden Goethe, Mick Jagger, Elvis en keizerin Sissi. De dodo’s en pinguïns kwamen er later bij. Het dagboek lijkt een nagelaten bekentenis van een man die verslag doet van zijn diepste zielenroerselen en grootste demonen. Maar zelfs dat is niet waar. Eva Rovers doet in een vuistdikke biografie geamuseerd verslag van dit lied van schijn en wezen, Dichtung und Wahrheit.

Eén ding is zeker. Büch is een mishandeld kind. Opgevoed door een streng katholieke vader, een gemeenteambtenaar in Den Haag, ontdekt hij al snel dat verhalen de kracht hebben het leven mooier, tragischer en grootser te maken. Met zijn vriend Peter van Zonneveld, die hij in 1965 op het Leidse Bonaventura-lyceum ontmoet, deelt hij de liefde voor de literatuur. Büch probeert indruk te maken door Thebe van Achterberg te reciteren, Van Zonneveld pareert moeiteloos met een voordracht van Constantijntje van Vondel. Een vriendschap die dertig jaar zou duren is geboren, om in 1991 daverend uit elkaar te knallen. Hun gezamenlijke project, een biografie van Bilderdijk, blijft onvoltooid. Die zou er ten slotte toch komen. Van Zonneveld schreef hem met Rick Honings.

The Romantic Agony van Mario Praz is het lijfboek dat Büch de bloemen van het kwaad leert kennen. Meer nog dan het werk bewondert hij de levens van Baudelaire, Oscar Wilde en Rimbaud. Büch ontdekt in de Leidse Studenten Werkgroep Homoseksualiteit (LSWH) het clubje dat hem de weg wijst naar een groots en tegennatuurlijk leven, zoals het een romanticus betaamt. Dat hij op meisjes valt – toegegeven, nogal van van de androgyne soort – is een klein gebrek maar geen bezwaar. Na de ontdekking van Willem de Mérode en Jan Hanlo profileert hij zich als pedofiel. Liefde moest onmogelijk zijn, en van de verboden soort. Wanneer hij in 1978 Leiden vanwege zijn schuldeisers ontvlucht, is hij cum laude afgestudeerd in Nederlands, Duits en Filosofie. Hij werkt aan een proefschrift over de invloed van psychofarmaca op het schrijfproces en krijgt een leerstoel toegewezen vanwege deze briljante combinatie tussen literatuurgeschiedenis en biologie. Aan zijn eruditie ligt het niet. De jongen die niet eens de ULO heeft afgemaakt kan zich qua belezenheid moeiteloos meten met lieden als Harry Prick. Die voelt intens mee met zijn tragische vriend. Ga er maar aan staan dat je de zoon bent van een getraumatiseerde Jood die Hitler-Duitsland heeft ontvlucht en als RAF-piloot vervolgens zijn geboortestad heeft platgebombardeerd. De schuldeisers hoeven zich overigens nergens druk om te maken want als geestelijk vader van de onsterfelijke slogan “Giro blauw past bij jou” heeft Büch kapitalen verdiend.

Het dagboek dat hij bijhoudt is een rookgordijn, geschreven met het oog op de eeuwigheid, dat per definitie een publiek oog is. Soms sijpelt tussen de mededelingen over de dood van Boudewijntje, de voortgang van zijn proefschrift of de oorlogstrauma’s van zijn vader het besef door hoe desastreus al die verdichtsels zijn. “Het is allemaal echt gebeurd. Maar de vormgeving is anders. Taalgebrek. Zo praat ik louter leugens goed” (27 januari 1972). “Ik heb mijn leven zo verkunsteld,” schrijft hij aan zijn grote liefde Bernadette: “Het is niet om uit te houden.” De laatste regel van zijn openbare dagboek, gebundeld in Een boekenkast op reis, luidt: “Ik heb mezelf ergens verborgen, maar ik weet langzamerhand zelf niet meer waar precies” (1998). Soms geeft hij hints. Het motto van De kleine blonde dood ontleent hij aan Willem de Mérode. “Ik ben geen vader, en ik hèb geen zoon. Niets dan een sage is zijn zacht bestaan.” Het lijken de wanhoopskreten van een intens eenzame man. Hij breekt met vrienden die lastige vragen stellen. Vrouwen op wie hij verliefd is, probeert hij te imponeren met een verhaal dat alle intimiteit bij voorbaat uitsluit. Tijdens de laatste aflevering van De wereld van Boudewijn Büch bezoekt hij het geliefde Weimar van Goethe en Schiller. In het bijzijn van productieassistente Saskia Schinck laat hij ongegeneerd zijn tranen vloeien over alle familieleden die zogenaamd zijn omgekomen in het aangrenzende concentratiekamp. Zou hij even spijt hebben gehad van de umlaut die hij zich in zijn achternaam heeft aangemeten? Buchenwald.

God, wat heb ik genoten van Boud. Het verzamelde leven van Boudewijn Büch. De biografie leest als een schelmenroman waarin Büch ons als een Tijl Uilenspiegel bij de neus genomen heeft. Eva Rovers schrijft prachtig en bewijst – na haar biografie van Kröller-Müller – eens te meer haar tomeloze talent voor het genre. Tegelijkertijd knaagt het. De weerzin en verontwaardiging die enkele maanden na zijn plotselinge dood over Boudewijn Büch werd heen gestort is wel heel erg omgeslagen in bewondering voor de “comédie Büchienne”. Büch heeft volgens Eva Rovers “totaaltheater” van zijn leven gemaakt. Ze verbaast zich over het gemak waarmee journalisten in hun zogeheten ontmaskeringen doktertje speelden – Büch was “manisch depressief”, een “dwangmatige leugenaar” of “pathologisch fantast”. Rovers belooft de lezer zich niet te bezondigen aan dergelijke zielenknijperij. “De belangrijkste beperking die ik mezelf bij het schrijven van deze biografie heb opgelegd is om Büch geen psychologisch etiket op te plakken.” Ze bewondert de wijze waarop hij is ontsnapt aan “een saai, voorspelbaar leven in de marge.” Maar schiet ze met een dergelijk gebrek aan psychologische duiding niet te kort? Ik sloot het boek vooral met een intens gevoel van mededogen voor de offers die zijn levenswijze heeft gevergd – aan vriendschappen, intimiteit. Misschien heeft Theodor Holman nog het meest gelijk. “Als het allemaal waar is, is het tragisch en triest; en is het allemaal niet waar, dan is dat op zichzelf ook weer tragisch en triest.”

Boud. Het verzamelde leven van Boudewijn Büch
Eva Rovers
Prometheus
ISBN 9789035137424
Verschenen in november 2016

Bestelinformatie

Koop bij Athenaeum Boekhandel

Bestel hier als hardcover bij Athenaeum Boekhandel (€ 39,90)

Koop bij bol.com

Bestel hier als hardcover bij bol.com (€ 39,90)

Eric Palmen
Eric Palmen
Eric Palmen is historicus en hoofdredacteur van Biografieportaal. Hij schreef onder andere Kaat Mossel, helleveeg van Rotterdam en Dwaze liefde, een familiegeschiedenis, uitgegeven bij Prometheus. Voor Historisch Nieuwsblad, de Volkskrant,Vrij Nederland, Het Parool en Elsevier Weekblad schreef hij artikelen over de biografie.

Fijn als je dit artikel met anderen deelt:

Lees ook...

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Vul alstublieft uw commentaar in!
Vul hier uw naam in